Voor de ontdekking van jodium
Ongeveer 36 eeuwen voordat jodium werd ontdekt werd in China zeewier en gebrande zeespons gebruikt om een opgezette schildklier (struma) te voorkomen. Het gebruik was vaak 2 keer per jaar, eenmaal in het voorjaar en eenmaal in het najaar.
Ook in Europa werd dit rond de 13e eeuw met name in Italie en Zuid Frankrijk toegepast. Niet helemaal toevallig in dezelfde periode als de reizen van Marco Polo naar onder andere China.
Het zou nog een paar eeuwen duren voordat ook in Engeland dit werd toepast. In die tijden was het overigens lang niet altijd een succes. Dat had onder meer te maken met het feit dat niet elke zwelling van de hals berustte op een opgezette schildklier. Zwellingen werden in die tijd ook veroorzaakt door o.a. infecties zoals tuberculose en syfilis.
Uiteindelijk werd in 1814 jodium ontdekt door Bernard Courtois. Een producent van salpeter voor buskruit. Bij toeval zag hij bij het samenvoegen van de as van zeewier met zwavelzuur een paars gekleurde damp ontstaan. Na analyse ontdekte hij het nieuwe element en noemde het jodium.
Na de ontdekking van jodium
Na de ontdekking van jodium werd het door geneeskundigen zeer frequent gebruikt. Bijna elke aandoening werd wel met jodium behandeld. Daarbij werden hoge doseringen niet geschuwd. En met hoge doseringen ding het om hoeveelheden die ruim 300 mg en hoger per dag konden bedragen.
Rond 1816 was het William Prout die de link legde tussen de gunstige werking van zeewier op struma en de aanawezigheid van jodium in zeewier. Ook in Zwitserland werd dit rond 1820 ontdekt door de arts Coindet. Hij adviseerde 10 druppels per dag van een door hemzelf bereidde vloeistof. Daarmee verdween langbestand struma vaak in een periode van 10 weken. Daarbij zich niet realiserend dat hij enorme doseringen gebruikte die ongeveer 3000-5000 keer de huidige doseringen.
In die tijd werd jodium vanwege het snelle effect, niet alleen op struma in hoge mate gebruikt. Met als gevolg een grote hoeveelheid bijwerkingen die werden beschreven als jodisme.
Jodisme kenmerkte zich door vele klachten. Meest voorkomend waren tremors, hartkloppingen, gewichtsverlies, acnevorming, misselijkheid, typerende ademlucht, zwakte en een vorm van rhinitis (neusverkoudheid) waarschijnlijk obv allergie.
Door het frequent optreden van deze bijwerkingen kwam jodium in een negatief daglicht te staan en werd het gebruik steeds minder. Met een terugkeer van struma.
Rond 1850 adviseerde aan ander arts, na langer durend onderzoek, om jodium in een veel lagere dosering toe te voegen aan drinkwater om daarmee struma te voorkomen. Het comité van artsen dat zich moest uitspreken over het verzoek, concludeerde dat een dergelijke lage dosering geen effect kon hebben. Uiteindelijk publiceerden zij een rapport waarin dit nog eens werd bevestigd.
Aan het einde van de 19e eeuw werd ontdekt dat de schildklier jodium bevatte en kon opnemen.